Twee kanten van hetzelfde gesprek: perspectief op ouderschap bij depressie tijdens adolescentie
Het aantal jongeren dat kampt met depressieve klachten blijft stijgen. Dit is een grote last voor de jongere zelf en heeft gevolgen voor de gezinsdynamiek. Positief contact tussen ouders en jongeren kan het herstel bevorderen. Wat is er nodig zodat jongeren zich gesteund voelen?
Stel dat je als clinicus een meisje met een klinische depressie behandelt. Zij heeft last van een sombere stemming en laag zelfbeeld. Haar ouders komen mee voor een gesprek. Tijdens dit gesprek doen ouders hun best om hun dochter te steunen, maar geven ook adviezen zoals “als je nu gewoon op tijd opstaat, dan voel je je vast al beter”. Achteraf hoor je van het meisje dat zij dit gesprek niet fijn vond en de adviezen controlerend en kritisch ervaarde. Wat is hier gebeurd en hoe kan je dit gebruiken in het behandelproces?
RE-PAIR onderzoek
In het RE-PAIR onderzoek hebben mijn collega’s en ik, onder leiding van prof. Bernet Elzinga, onderzoek gedaan naar ouder-adolescent interacties. Twee groepen jongeren (11-17 jaar) kwamen met hun ouders naar ons lab in Leiden: een groep met een klinische depressie en een groep zonder psychopathologie (controlegroep).
Tijdens het onderzoek hebben de jongeren drie gesprekken gevoerd met hun ouders (apart met moeder en vader), deze gingen over conflicten in het dagelijks leven (bv. telefoongebruik), het plannen van een weekendje weg en het delen van een negatieve ervaring door de jongere (bv. slecht cijfer, maar ook suïcidaliteit van vrienden). Na ieder gesprek vulden jongeren een korte vragenlijst in over hoe zij zich op dat moment voelden en over het gedrag van hun ouder. Daarnaast zijn de gesprekken op video opgenomen en is het gedrag van ouders beoordeeld door getrainde observators die geen verdere informatie over het gezin hadden.
Tijdens de adolescentie is het loskomen van ouders en het ontwikkelen van zelfstandigheid en autonomie heel belangrijk. Ouders kunnen dit actief ondersteunen of juist beperken. Alet Meurs, klinisch psycholoog bij GGZ Rivierduinen, en ik hebben daarom hard gewerkt om een codeersysteem te ontwikkelen voor autonomie-ondersteuning en psychologische controle en hebben masterstudenten getraind om dit te coderen. Autonomie-ondersteuning betreft gedrag waarmee ouders hun kind actief stimuleren in het vormen van authentieke/eigen gedachten, gevoelens en beslissingen (zoals naar mening jongere vragen, geduld tonen, accepteren van verschillen in standpunten). Psychologische controle betreft gedrag waarmee ouders controlerende of manipulatieve pogingen doen om hun kind in het perspectief van de ouder te forceren (zoals invalideren van gevoelens, adviezen opleggen, schuld induceren).
Resultaten
Uit de analyses komen twee belangrijke resultaten naar voren. Allereerst zijn er géén verschillen in geobserveerde autonomie-ondersteuning en psychologische controle tussen de groepen, terwijl de jongeren met een depressie hun ouder wél negatiever beoordelen dan de jongeren zonder psychopathologie. Dat deze jongeren hun ouder(s) relatief negatief ervaren kan verschillende oorzaken hebben; het kan komen door de kenmerken van de depressie zelf (negatieve blik) en/of vanuit eerdere ervaringen met de ouder(s).
Ten tweede zagen we dat de stemming van jongeren met een depressie verslechterde wanneer hun ouder meer psychologisch controlerend gedrag (zoals beoordeeld door observator) liet zien in het gesprek. Opvallend genoeg had dit negatieve oudergedrag geen invloed op de stemming van jongeren zonder psychopathologie.
Vertaling naar klinische praktijk
Als we terugdenken aan het meisje dat met haar ouders samen op gesprek komt, betekent dit dat het van belang is om zowel de beleving van jongere alsook het ‘objectieve’ gedrag van ouders mee te nemen. Het meisje voelt zich al somber en heeft een negatief zelfbeeld, iedere bekritiserende of controlerende opmerking komt daardoor harder binnen. Er kan besproken worden wat dit meisje nodig heeft; wat de oorsprong is van bepaalde gevoeligheden, wat zij juist wel en juist niet fijn vindt in gesprekken met haar ouders. Daarnaast is het van belang ouders bewust te maken dat psychologisch controlerend gedrag de stemming van hun dochter kan verslechteren. Zonder beschuldigend te zijn naar ouders, kan worden gekeken hoe zij bepaald gedrag kunnen veranderen.
Conclusie
Denk als behandelaar bij een volgend gesprek met een jongere met een depressie nog eens terug aan dit onderzoek. Het zou goed kunnen dat de jongere een negatievere beleving heeft van ouders dan wat ouders op dat moment daadwerkelijk aan gedrag laten zien. Vraag na hoe jongere het gesprek ervaart, waar deze beleving vandaan komt en hoe het gedrag mogelijk ook anders geïnterpreteerd kan worden (denk aan CGT).
Daarnaast kan het een goed idee zijn om in psycho-educatieve sessies ouders mee te nemen en te spreken over de impact die hun gedrag kan hebben op de jongere. Probeer op deze manier vanuit twee kanten de gezinsdynamiek, en daarmee hopelijk het welzijn van zowel jongere als ouders, te verbeteren.
De volledige, peer-reviewed paper ‘Balaning boundaries: Observed parental autonomy support and psychological control in the context of parent-adolescent interactions and adolescent depression’ is open access gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Research on Adolescence.
0 Comments